Een andere oplossing is deze:
f(1) = f(1 × 1) = f(1) × f(1) =
(f(1))2 = 1. Verder geldt f(4) =
(f(2))2 = 1 en ook f(9) = (f(3))2
= 1. Als f(2) = 1, dan zijn we klaar want dan voldoet a = 1.
Dus veronderstel f(2) = -1. Als f(3)
= 1 of f(5) = 1 dan zijn we klaar vanwege f(4)
= 1. Veronderstel f(3) = f(5) = -1. Maar dan geldt
f(10) = f(2) × f(5) = 1 en zijn we klaar omdat
f(9) = 1 en a = 9 voldoet.
Stel dat in het grote 9 × 9-vierkant een 3 × 3-vierkant van het type i. voorkomt en noem dit A1-C3. Dit vierkant grenst aan een ander 3 × 3-vierkant van type i. of ii., zeg dat dit vierkant rechts van A1-C3 ligt en noem het D1-F3. Kolom C bevat 2 zwarte vierkantjes en kolom D 1 of 2, dus C1-D3 bevat nu meer dan 2 zwarte vierkantjes. Dit kan niet dus komen 3 × 3-vierkanten van het type i. niet voor.
Het hele 9 × 9-vierkant kunnen we bedekken met negen 3
× 3-vierkanten van type ii. die elk 3 zwarte vierkantjes bevatten. In
totaal moeten er dus 27 (= 81 : 3) zwarte vierkantjes zijn.
Tenslotte zie je een voorbeeld van zo'n kleuring in de figuur, waarin elk
horizontaal en elk verticaal rijtje van drie vierkantjes precies 1 zwart
vierkantje bevat.
Beschouw kolom j. Als alle elementen aij gelijk
zijn aan 1, maken we ze 0 door kolom j met 1 te verminderen.
Als niet alle elementen gelijk zijn aan 1, definieer dan
kj als het aantal elementen in kolom j dat gelijk
is aan 1 en mj als het kleinste element groter dan 1 in de
kolom. Verdubbel de rijen i waarin wel aij = 1 en
verminder vervolgens alle getallen in kolom j met 1. Er geldt nu
kj is groter dan voorheen of kj is
gelijk gebleven en mj is kleiner dan voorheen.
Herhaal deze stap totdat kj = 8. (Doordat bij elke stap
kj toeneemt of mj afneemt en deze
waarden respectievelijk 8 en
2 zijn
weten we dat dit proces eindigt.)
Het bovenstaandeproces herhalen we voor iedere kolom. Op de kolommen die al gelijk zijn aan 0 heeft rijverdubbeling geen effect meer. Uiteindelijk hebben we dus een matrix die alleen nullen bevat.
Een priemfactor van n(n - 2) is een priemfactor van n of van n - 2. Een priemfactor van n en 2n + 1 is ook een priemfactor van n en n + 1 (= 2n + 1 - n) en kan dus weer alleen maar 1 zijn. Een priemfactor van n - 2 en 2n + 1 is ook een priemfactor van n - 2 en n + 3 (= 2n + 1 - (n - 2)). Omdat het verschil van deze twee getallen 5 is zijn de enige mogelijkheden 1 en 5. Een priemfactor van n2 + 1 en (n + 1)2 + 1 kan dus 1 of 5 zijn en dat geldt daarmee ook voor de ggd.
Bij c = 1 hoort de rij 2, 5, 10, 17, ... en je ziet dat d1 = 1 en d2 = 5.
Een priemfactor van n(n - 2c) is een priemfactor van n of van n - 2c. Een priemfactor van n en 2n + 1 is ook een priemfactor van n en n + 1 (= 2n + 1 - n) en kan dus weer alleen maar 1 zijn. Een priemfactor van n - 2c en 2n + 1 is ook een priemfactor van n - 2c en n + 2c + 1 (= 2n + 1 - (n - 2c)). Omdat het verschil van deze twee getallen 4c + 1 is zijn de enige mogelijke priemfactoren delers van 4c + 1. De grootste deler die dus voor kan komen als deler van n - 2c en n + 2c + 1 en dus van n2 + c en (n + 1)2 + c is 4c +1.
Neem n = 2c, dan is an = 4c2 + c = c(4c + 1) en an+1 = 4c2 + 4c + 1 + c = (c + 1)(4c + 1), dus de deler 4c + 1 komt voor. De maximale waarde die voorkomt in de rij d1, d2, d3,... is gelijk aan 4c +1.